02 May 2019

Recente wijzigingen op het vlak van bedrijfsleiders-bezoldigingen en de nieuwe vrijstelling sociaal passief

Er zijn recent een aantal opmerkelijke wijzigingen geweest op het vlak van bedrijfsleidersbezoldigingen, dewelke we hieronder kort bespreken. Daarnaast gaan we ook even dieper in op de fiscale vrijstelling voor sociaal passief, een maatregel die al enige tijd geleden werd goedgekeurd maar pas vanaf het boekjaar 2019 effectief gebruikt kan worden.

Afschaffing afzonderlijk aanslag 5% bij toekenning onvoldoende bedrijfsleidersbezoldiging

Misschien heeft u er al over gelezen in de (gespecialiseerde) pers, maar onlangs werd de afschaffing van de afzonderlijke belasting van 5% wegens toekenning van onvoldoende bedrijfsleidersbezoldiging aan een bedrijfsleider goedgekeurd. Daarmee sneuvelt één van de meest ophefmakende maatregelen in het zomerakkoord van 2017.

De ’45.000 EUR – regel’ kort toegelicht

Dé krachtlijn van de hervorming van de vennootschapsbelasting zoals die in juli 2017 werd aangekondigd was de gefaseerde daling van het tarief van de vennootschapsbelasting van 33,99% naar 25% (20% op de eerste schijf van 100.000 EUR voor KMO’s). Om te voorkomen dat er massaal bijkomende vennootschappen zouden worden opgericht ten nadele van de eenmanszaak, gezien het toenemende tariefverschil tussen de personenbelasting en de vennootschapsbelasting, werden er tegelijk met de aangekondigde tariefdaling ook een reeks compenserende maatregelen ingevoerd. Één van deze maatregelen was de afzonderlijke taxatie bij onvoldoende bedrijfsleidersbezoldiging, ook wel de ‘45.000 EUR – regel’ genoemd. 

De doelstelling van de ‘45.000 EUR – regel’ was tweeledig; ze omvatte naast de aanpassing van een bestaande maatregel ook de invoering van een nieuwe maatregel.

Allereerst werd de sedert jaar en dag gekende regeling omtrent de minimum toe te kennen bezoldiging van 36.000 EUR aan minstens één bedrijfsleider, als voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op het verminderde tarief van de vennootschapsbelasting, opgetrokken naar 45.000 EUR.

Hiernaast werd er aan de minimumbezoldigingsvoorwaarde van 45.000 EUR ook nog een afzonderlijke aanslag van 5% gekoppeld, welke later dan naar 10% zou worden opgetrokken. Deze afzonderlijke aanslag zou verschuldigd worden op het ‘tekort’ aan toegekende bedrijfsleidersbezoldiging in vergelijking met de minimumbezoldiging van 45.000 EUR, ongeacht de grootte van de vennootschap (uitgezonderd startende KMO’s) en de aard van de bedrijfsleiders (rechtspersoon of natuurlijk persoon).

Alvorens ze van toepassing werd… terug afgeschaft…

Al snel werd duidelijk dat de invoering van deze afzonderlijke aanslag voor heel wat vragen en interpretatieproblemen zorgde. Daarnaast konden ook de nodige vragen gesteld worden bij de drastische impact die deze maatregel had op tal van vennootschappen (o.a. KMO’s). Er werd dan ook een wetsvoorstel voorgelegd bij de Kamer tot schrapping van deze bepaling. Dit wetsvoorstel werd uiteindelijk goedgekeurd en zodanig ingevoerd dat de maatregel als nooit bestaand moet worden beschouwd. De minimale bedrijfsleidersbezoldiging van 45.000 EUR als voorwaarde voor het verlaagd tarief blijft daarentegen wel verder bestaan, tenzij de vennootschap zich in haar eerste 4 belastbare tijdperken bevindt vanaf haar oprichting (opgelet met activiteiten die de voortzetting zijn van activiteiten die voorheen werden uitgeoefend onder de vorm van een eenmanszaak). 

Voordeel alle aard gratis bewoning – mogelijkheid tot ambtshalve ontheffing?

Wanneer een woning door een vennootschap gratis ter beschikking wordt gesteld aan diens bedrijfsleider, wordt deze laatste belast op een zogenaamd ‘voordeel alle aard’. Analoog aan normale bedrijfsleidersbezoldigingen, zullen er op dit voordeel zowel personenbelasting als sociale bijdragen verschuldigd zijn.

Het bedrag van het voordeel alle aard voor gratis bewoning wordt steeds forfaitair vastgesteld, echter heerst er al enkele jaren discussie over de specifieke berekeningswijze ervan. Initieel werd er in de wet een onderscheid gemaakt tussen de terbeschikkingstelling door een rechtspersoon en een zelfstandige:

  • Zelfstandige: Geïndexeerd K.I. x 100/60
  • Rechtspersoon: Geïndexeerd K.I. x 100/60 x 1,25 (of 3,8 indien K.I. > 745 EUR)

Dit onderscheid werd in de rechtspraak steevast als ongrondwettelijke discriminatie aangemerkt.

Bijgevolg schikt de fiscus zich medio 2018 naar de rechtspraak en mocht de coëfficiënt van 1,25 dan wel 3,8 in de formule weggelaten worden voor inkomstenjaar 2018. Bijkomend was het ook mogelijk om de aanpassing retroactief te claimen voor de inkomstenjaren 2016 en 2017 door middel van een bezwaarschrift in de personenbelasting indien desbetreffende termijn niet verstreken was. In de meeste gevallen leidde dit tot een belastingbesparing van enkele duizenden euro’s per jaar.

Zeer recente rechtspraak lijkt er nu zelfs op te wijzen dat de uitspraken van de Hoven van Beroep omtrent de ongrondwettelijke discriminatie in het verleden, juridisch gezien kunnen worden als een zogenaamd ‘nieuw feit’ omdat wettelijke bepalingen ongrondwettig werden verklaard. Dit zou op zijn beurt tot gevolg hebben dat er zich voor de belastingplichtige een nieuwe termijn opent waarbinnen, naast een bezwaarschrift, ook een zgn. verzoek tot ambtshalve ontheffing kan worden ingediend.

Dit klinkt ongetwijfeld nogal technisch, maar het heeft in feite tot gevolg dat men tot vijf jaar terug mag gaan, waardoor het lagere voordeel alle aard ook voor inkomstenjaren 2014 en 2015 geclaimd kan worden.

Let wel, deze zienswijze is nog zeer pril en betreft bovendien slechts een uitspraak in eerste aanleg, waartegen de Belgische Staat nog in hoger beroep kan gaan. Momenteel blijft het even afwachten op dergelijke rechtspraak, bijvoorbeeld door het Grondwettelijk Hof. Wij volgen de relevante rechtspraak en rechtsleer op dit vlak uiteraard nauwgezet op en contacteren u wanneer er voor uw dossier mogelijkheden ontstaan.

Inmiddels heeft de fiscus de discussie trouwens gesloten door één uniforme formule in te schrijven in de wet, dewelke men vanaf 1 januari 2019 dient te volgen (deze berekeningswijze geldt zowel voor vennootschappen als voor zelfstandigen in eenmanszaak):

  • Geïndexeerd K.I. x 100/60 x 2

Nieuwe fiscale vrijstelling sociaal passief

Op 1 januari 2014 trad het eenheidsstatuut in werking waardoor het onderscheid in opzegtermijnen tussen het arbeiders- en bediendenstatuut werd weggewerkt. Één van de gevolgen van het nieuwe statuut is echter dat de werkgeverskost bij het ontslag van arbeiders of bedienden met een juniorprofiel aardig is gestegen ten opzichte van voorheen.

Om deze financiële impact voor bedrijven gedeeltelijk te milderen heeft men de zogenaamde ‘vrijstelling voor sociaal passief’ ingevoerd. Het gaat hier over een fiscale vrijstelling, hetgeen wil zeggen dat de bedrijven die de vrijstelling aanleggen een deel van hun belastbare winst tijdelijk mogen vrijstellen van belasting.

De vrijstelling kan toegepast worden vanaf het ogenblik dat een werknemer meer dan vijf jaar in het eenheidsstatuut in dienst is bij dezelfde werkgever. Hierdoor is boekjaar 2019 meteen het eerste jaar waarin de vrijstelling in de praktijk kan worden toegepast.

Het bedrag van de jaarlijkse vrijstelling zal per werknemer gelijk zijn aan drie weken brutoloon, waarbij het bruto maandloon in de berekening geplafonneerd wordt tot 1.500 EUR, verhoogd met 30% op het gedeelte tussen 1.500 EUR en 2.600 EUR. Vanaf het moment dat de werknemer meer dan 20 jaar in dienst is in het eenheidsstatuut, zal de jaarlijkse vrijstelling nog slechts één week brutoloon mogen bedragen.

De opname van de vrijstelling zal jaarlijks gespreid dienen te gebeuren over vijf opeenvolgende jaren en verder dient men een vrij uitgebreide lijst van gegevens ter beschikking te houden van de administratie.

Wanneer de werknemer vervolgens het bedrijf om eender welke reden verlaat, dient het vrijgestelde bedrag weer toegevoegd te worden aan de belastbare winst. Indien de werknemer het bedrijf verlaat naar aanleiding van een ontslag door de werkgever, mag de kost van de opzeggingsvergoeding verrekend worden met de terugname van de vrijstelling.

Concluderend kunnen we stellen dat men door het toepassen van de vrijstelling de potentiële kost van een opzeggingsvergoeding fiscaal naar voor kan schuiven in de tijd. Bijvoorbeeld in een jaar waarin uitzonderlijk hoge winsten worden behaald kan de vrijstelling sociaal passief één van de systemen zijn om de fiscale impact van deze winsten te temperen. Het systeem is interessant voor elke onderneming die personeel tewerkstelt die een anciënniteit hebben die groter is dan 5 jaar. Hoe groter het personeelsbestand, hoe groter de vrijstelling. 

Wat kan Cynex voor u doen?

Hebt u verder nog vragen over bovenstaande topics of wilt u graag bijkomende toelichting over de praktische gevolgen voor uw vennootschap? Aarzel niet om ons te contacteren via tax@cynex.com.

Delen

Blijf op de hoogte via onze nieuwsbrief